

Renaissance BESTSELLER-
Goudanus IV

Help! Grieken in de klas.
​
Sanne Oskam heette ze. Een brugpieper. Het liefste meisje van de klas en een en al enthousiasme. Voor alles! In ieder geval in het jaar dat ik haar als mentor onder mijn hoede had. Ik vertelde de klas het huiveringwekkende verhaal van de jonge Griekse held Theseus en het bloeddorstige monster de Minotaurus en natuurlijk ook van de opbloeiende liefde van de wonderschone Ariadne, de dochter van de wraakzuchtige koning Minos van het koninkrijk Kreta, en de gespierde koningszoon van Athene, want de puberale breinen van de vrouwelijke helft van mijn jonge publiek hielden boven alles, wist ik uit ervaring, van roman-tische verwikkelingen in mijn mythologische vertellingen. Terwijl een hopeloos verliefde Ariadne de koene held Theseus met een onstuitbare huilbui smeekte om toch vooral niet af te dalen naar het dodelijke doolhof, waar een bloedige slacht-partij onvermijdelijk leek, vroeg ik Sanne de virtuele draad vast te houden, die Theseus weer terug moest leiden naar de ingang van het Labyrinth, mocht hij, en geen toehoorder die daar aan twijfelde, weer veilig terug zou keren, nadat hij het afschrikwekkende monster zou hebben gedood. Sanne ging helemaal op in het verhaal en hield de virtuele draad stevig vast. Haar handen werden helemaal rood van inspanning en haar onder-armen schokten mee met elke beweging die ik maakte, terwijl ik tussen de tafels doorliep om de moeilijkheidsgraad van het doolhof te visualiseren. Af en toe vroeg ik Sanne of ze de draad nog stevig vast had en het meisje knikte haast oververmoeid van de inspanning. Ik, de verteller,
werd de grote zware brullende minotaurus en na een schijngevecht voor de klas met de stoerste jongen, die voor even de su-perheld Theseus speelde, zeeg ik met een angstaanjagende kreet dodelijk neer met een grote buffelhoorn onder mijn oksel geklemddie de leerling zoals afgesproken als een spies op mij had ingestoken.Onder luid gejuich bleef ik even liggen en gunde de leerling zijn triomf.Ik bleef natuurlijk wel de leraar en geen leraar betekende misschien wel een paar vrije tussenuren. It’s a cruel world! Helaas, voor hen, stond ik weer op, veegde met veel misbaar het stof van mijn spijker-pak, en vertelde mijn ver-haal naar een teleurstellend einde. Zoals gezegd, it’s a cruel world. Een paar dagen later, tijdens de volgende geschiedenisles – meester, vertelt u nog een verhaaltje, dan hoeven wij niet te werken – bekrijtte ik het schoolbord met een angstaanjagend schema over de vermeende democratie in Athene in relatie tot de vermeende parlementaire democratie in de constitutionele monarchie van ons eigen landje. Achter me hoorde ik wat gegiechel en als door een wesp gestoken draaide ik mij om, ik ben tenslotte leraar, en daar stond Sanne achter haar tafel met haar armen strak naar voren stekend en haar knuistjes stevig boven elkaar samengeknepen. “Ik ben het helemaal zat!” riep ze quasi boos, maar half lachend, “Ik heb dat draadje al dagen vast en u bent nog niet één keer bij me terug geweest om het weer terug te nemen. Zo kan ik niet verder gaan met mijn werk" De meeste klasgenootjes hadden geen flauw idee waar ze het over had en ik in het begin misschien ook niet, maar toen het muntje bij mij viel smolt ik van binnen en wist ik dat ik dit moment mijn hele leven mee zou dragen. Hier deed je het om. Ik haalde uit mijn la een schaar, liep op haar af, knipte met veel drama het niet bestaande draadje door en rolde met mijn beste mimespel het draadje op tot het een bolletje, nee, een flinke bol werd en borg het naast de schaar op in mijn bureaula. “Bedankt Sanne, ik ben je eeuwig dankbaar.”Dit is een paragraaf. Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen.


Help! Een ridder in de klas.
De hoofdpersoon in dit boek heet Parcival. Hij is in eenzaamheid op een heren-hoeve opgevoed, ver van de bewoonde wereld. Zijn vader is overleden en zijn moeder, Herzeleide, wil niet dat hij zo wordt als de rest van de mannen in deze wereld. Hij mag niet weten van ruzies en oorlogen, maar moet zoeken naar God. Op een dag wanneer hij drie ridders ontmoet op doorreis naar het hof van koning Arthur, weet hij wat hij worden wil; ridder! Zijn moeder probeert het uit zijn hoofd te praten maar na lang aandringen mag Parcival op reis. Zijn moeder laat hem vertrekken in een narrenpak, op een boerenpaard, met een houten schild en een kromme lans. Hij gaat op zoek naar God. Zijn moeder heeft hem geleerd dat dat het belangrijkste in het leven is. Overal waar hij komt lachen de mensen hem uit, spotten met hem of houden hem voor de mal. Hij denkt steeds dat ze het goed met hem bedoelen. Aan iedereen die hij tegenkomt vraagt hij of ze de kortste weg naar het hof van koning Arthur weten. Daar aangekomen hoort hij van de zoektocht naar de Heilige Graal. Zijn reis vol ontberingen, avonturen, lief leed en heldenmoed kan beginnen. Wat volgt is een ridderepos op het scherpst van de snede. Een wereldberoemd verhaal die een ieder moet hebben gelezen.
Help! Een autist in de klas.
Mijn eerste diagnose van mogelijk autisme was er één met het schaamrood op de kaken. Ik had halverwege de jaren tachtig misschien nog nooit van autisme ge-hoord, in ieder geval niet tijdens mijn opleiding, maar met het zien van de dra-mafilm Rainman, met een geweldig acterende Dustin Hoffman als autist, signa-
leerde ik soortgelijke kenmerken bij een jongetje, Arnold, die bij mij in de klas zat. Tijdens een activiteitendag op school klom ik in het wandrek, ik was nog jong, om in de gymzaal een dramales te filmen. Arnold maakte hele stereotype gebaren en zwaaide wild met zijn hoofd en ik zoomde gealarmeerd op hem in. Nu noemden wij Arnold in de koffiekamer al een vreemde einzelgänger, maar dit extreme stereotypegedrag verbaasde mij toch zeer. Met de directeur – een orthopedagoog- en een psychologe die aan onze school verbonden was, bekeken we de beelden en een onderzoek naar autisme werd allengs gestart. Maanden later werd voor Arnold de diagnose autistiform gedrag gediagnosticeerd. Ik kreeg een complimentje van mijn directeur en ik was als jonge leerkracht trots op mijn kordate handelingsgerichtheid die past bij een mentor in het Voortgezet Spe-ciaal Onderwijs. Precies een jaar later, maar slechts een paar weken na de uit-eindelijke diagnose, werd dezelfde activiteitendag met dramalessen in de gym-zaal georganiseerd. En weer ging ik met een camera in de hand het wandrek in. Dezelfde oefening. Bleek dat de leerlingen moesten headbangen, wild met hun hoofd bewegen, en in opdracht spastische vechtbewegingen moesten uitvoeren. Voor straf heb ik daarna twintig jaar dramalessen moeten geven. Overigens was het signaleren van pervasief gedrag natuurlijk niet alleen op de filmbeelden gebaseerd en ik weet dat Arnold later, en waarschijnlijk nog steeds, onder bege- leiding werkzaam is bij de plantsoenendienst.
Help! Marokkanen in de klas.
Halverwege de les en het schooljaar werd de dertienjarige Kamal zonder voorbode bij mij in de eerste klas van het voortgezet speciaal onderwijs geplaatst. Een vriendelijk lachende Marokkaanse jongen die wel wat ouwelijk leek voor zijn leeftijd. En ietwat ongeïnteresseerd bleek al snel.
“… en de reden is?” vroeg ik de hoogst verantwoordelijke voor de plotse-
linge plaatsing. Mijn directeur bagatelliseerde zoals gewoonlijk de achter-
liggende problematiek en antwoordde:
“Zijn lerares zette hem voor lul omdat hij zijn huiswerk niet gemaakt had en toen trok hij een pistool en schoot naast haar een gat in het schoolbord.”
Het incident werd als een onschuldig niemendalletje weggezet en mijn baas wreef vergenoegd zijn handen over elkaar en blij met het feit dat
zijn kudde weer met één leerling gegroeid was.
“Het was maar een luchtdrukpistool.”
Twee dagen later kreeg Kamal huiswerkcontrole. Geen boek, geen schrift, geen pen en bovenal geen spoortje van angst voor de mogelijke gevolgen.
Ik stond op vijftig centimeter afstand van hem en mocht hij een pistool, een mes of mogelijk een granaat uit zijn tas willen halen dan had ik vijftig procent kans dat ik kon ingrijpen, al had de ervaring in het Speciaal Onderwijs mij al geleerd dat elke zekerheid flinterdun afgezet kon worden door de meest onverwachte gedachtesprongen van ontoerekeningsvatbare leerlingen.
“O?”, hield ik mij rustig, “Welke goede reden heb jij om je huiswerk niet te maken?”
Een glimlach van oor tot oor straalde. Ontwapenend.
“Ik kon mijn huiswerk niet maken, mees, omdat mijn kamer in de fik stond.”
Ik was verbouwereerd en even dacht ik wat vreselijk, wat erg, maar na een fractie van een seconde van menselijke zwakte, vermande ik me en dacht een metersdiepe valkuil op het spoor te zijn. Kamal vertelde in geuren en kleuren wat hem was overkomen en de klas hing aan zijn lippen. De toedracht was nog ernstiger dan de eerste tekenen deden vermoeden.
“Wat? Hebben ze een Molotovcocktail bij jou naar binnen gegooid?
Heb jij vijanden? Zijn er mensen die jou wat willen aandoen?” reageerde ik toch wel wat geschokt. Kamal lachte het weg en leek niet onder de indruk van een aanslag op zijn leven.
“Nee mees, ik heb alleen maar vrienden.”
Ik besloot er niet in te trappen. Het verhaal was te triest om waar te zijn en de jonge Marokkaanse leerling had in ieder geval een rijke fantasie, waar hij later misschien iets mee kon doen.
“Een goede smoes Kamal. Eerlijk is eerlijk, ik heb deze nog nooit gehoord. Mocht jouw kamer in de fik hebben gestaan – en ik geloof er geen reet van – dan moet er vandaag iets over deze aanslag in de krant staan.”
Ik keek Kamal op een strenge frikkerige manier aan en wees hem op de consequenties van het niet maken van zijn huiswerk.
De volgende dag hingen alle leerlingen over de tafel van Kamal heen.
Drie kranten lagen opengeslagen op zijn tafel. Met een pagina groot artikel in De Goudsche Courant kon Kamal zijn onschuld bewijzen. Breed lachend stond hij voor een totaal uitgebrande kamer. Het leek wel of de oorlog in Sarajevo zich had verplaatst naar Klein Marokko in Gouda. Ik schaamde me diep dat ik ‘mijn’ Kamal niet onvoorwaardelijk had geloofd en maakte het direct goed door nieuwe boeken, schriften en zelfs een rijkelijk gevulde etui te regelen. Voor een schooltas moest hij toch maar zelf zorgen.
Tien dagen later stormde het arrestatieteam van de Goudse politie mijn klaslokaal binnen. In minder dan een minuut werd Kamal met handboeien afgevoerd. Bleek dat een forensisch team ontdekt had dat de glasscherven van de naar binnen gegooide Molotovcocktail in zijn eigen kamer lagen en niet in het portiek buiten (of andersom). Er was maar één conclusie; Kamal had het zelf gedaan.
Kamal haalde het einde van het schooljaar niet. Hij had nogal moeite met mijn vrouwelijke collega’s. Hij probeerde zijn toch al oppositionele gedrag af te kopen met oneerbare voorstellen. Een niet zo’n handige combinatie. Die oude wijven moesten blij zijn met zijn dertien jarige goddelijke lichaam.
Twee, drie jaar later kwam ik hem tegen toen hij breed lachend het politiebureau uitstapte en ik aangifte wilde doen van een gestolen fiets.
“Hé mees!” riep hij enthousiast, “Alles kits achter de rits?”
Het ging hem goed. Hij zat niet meer op school. Hij handelde. Nee, niet in gestolen fietsen. Tot mijn verbijstering stapte hij in een, naar mijn bescheiden mening, niet eens zo’n oude BMW.
“Jij bent toch nog géén achttien?” vroeg ik verbouwereerd.
“Nee mees, dat weet u, dat weet ik, maar dat weet de politie toch niet.” Hij wees naar het politiebureau op nog geen tien meter afstand en reed schaterend van de lach zijn stijlvolle BMW uit het parkeervak.





